0 Reacties
... De Disney-film Frozen gebaseerd is op het sprookje De Sneeuwkoningin van Hans Christiaan Andersen? JINGO is ook fan van het het sprookje en heeft een prachtige kerstmusical van De Sneeuwkoningin geproduceerd.
|
JINGO loves Pinterest. Zelf hebben wij hebben veel inspiratie gevonden op dit creatieve, online prikbord. Op onze kerstmusical-borden staan unieke voorbeelden voor kostuums en decor. Neem snel een kijkje! |
Een scène speelt zich af op het toneel. Op het toneel zijn meestal decors te zien.
De personages dragen kostuums en soms ook pruiken én zij worden gegrimeerd. Daarnaast zet de belichting een spannende sfeer mee. Kortom: alles wat op het toneel te zien is, heet het toneelbeeld.
In de volgende oefeningen gaan wij geen kostuums, pruiken, grime en belichting gebruiken. Wij vormen een toneelbeeld met de personages zelf, want hoe de personages op het toneel staan is ook een belangrijk onderdeel van het toneelbeeld.
Zo kunnen de houding van de personages en hun plaats op het toneel veel zeggen over de ruimte. Als alle personages bijvoorbeeld aan één kant van het toneel staan en één persoon ligt op zijn rug op de vloer aan de andere kant van het toneel, zou het kunnen zijn dat hij in het zwembad ligt. Een ander personage kan dus niet zomaar over dat zwembad ‘heenlopen’.
In de volgende oefeningen gaan we aan de slag met het creëeren van een toneelbeeld:
2.5.a Een wandeling
Alle leerlingen lopen door de ruimte. De leerkracht noemt vervolgens verschillende plaatsen waarop of waarin de kinderen gaan bewegen:
- Op de maan
- Op hete kolen
- In het zwembad
- Op de schaatsbaan
- In een moeras
- Met je tenen in de koude zee
- In de woestijn
- Op een hoge, steile berg
- Op een springkussen
- In een bak met zachte watten
- Over een balk
- Op kieselstenen
Als de leerkracht in zijn handen klapt loopt elke leerling weer normaal.
Een dialoog is een gesprek tussen twee of meer personen. Het woord is een samenstelling van de Griekse woorden logos (woord, taal) en dia (door). Iemand die in z’n eentje een tekst voordraagt, heet een monoloog. Het Griekse woord monos betekent één of alleen.
Alle dialogen van bijvoorbeeld de kerst- of afscheidsmusical vormen gezamenlijk de theatertekst. In de volgende opdrachten gaan we oefenen om een dialoog te starten.
Opdracht 'Even tussendoor':
In deze oefening wordt een doodnormale scène gespeeld. Echter zorgen twee briefjes met zinnen die van tevoren bedacht zijn voor een opmerkelijke wending in het spel.
De groep bedenkt een aantal zinnen met de woorden ‘even tussendoor’ ervoor en schrijven deze zinnen op een briefje. Voorbeelden zijn:
- Even tussendoor, het spijt me verschrikkelijk, maar…
- Even tussendoor, waar ken ik jouw eigenlijk van?
- Even tussendoor, hoe oud ben je eigenlijk?
- Even tussendoor, wat bedoel je daar eigenlijk mee?
- Even tussendoor, heb je zin om een potje te voetballen?
- Even tussendoor, waarom doe je altijd zo ingewikkeld over dit soort zaken?
- Even tussendoor, jij bent toch zo goed in zingen?
- Even tussendoor, je begrijpt toch wel dat het een grapje was?
- Even tussendoor, heb je nog steeds contact met de koning?
- Even tussendoor, jij had toch een heel goed idee?
- Even tussendoor, jij woont toch al 5 jaar in Spanje?
- Even tussendoor, kan ik je verder nog ergens mee helpen?
De spelers:
Twee spelers starten met het spelen van een scène, maar voordat ze beginnen, krijgen ze twee briefjes aangereikt. Let op dat de spelers de briefjes nog niet lezen! De spelers praten over de vakantie, hun werk, hun hobby’s, hun woonplaats, de hoeveelheid huiswerk die ze krijgen of het instuderen van de musical.
Tijdens de scène geeft 1 persoon uit het publiek een seintje dat personage 1 zijn of haar briefje mag openmaken. Diegene moet de zin opnoemen, alsof het gewoon in de dialoog past. Soms kan dit gekke taferelen opleveren, maar probeer ervoor te zorgen dat dit heel normaal lijkt.
De tegenspeler moet hierop reageren en de briefjes beïnvloeden daarmee de scène. De kunst is om ervoor te zorgen dat de zin heel normaal lijkt in het dialoog. Lukt dit niet? Geen probleem. Dan ga je door waar je was gebleven met de scène.
Vervolgens geeft een andere leerling een seintje voor personage 2. Dit werkt hetzelfde. Als er twee briefjes gekozen zijn, wisselen we van spelers.
Een toneelstuk of musical speel je meestal samen. Iemand die alleen in een toneelstuk speelt, komt minder vaak voor.
Het is dus belangrijk dat je leert samenwerken. Zo kun je elkaar helpen een scène op te bouwen of elkaar te steunen als iemand het even niet weet. De volgende oefeningen zijn geschikt om met z’n allen een leuke scène neer te zetten:
Opdracht 'Andere armen':
In deze opdracht spelen drie leerlingen mee. Eén leerling speelt een interviewer, één leerling speelt de geïnterviewde en één leerling speelt de ‘armen’ van de geïnterviewde.
De spelers:
De geïnterviewde doet zijn/haar handen op de rug. De ‘handen’ gaat achter de geïnterviewde staan en steekt zijn handen onder de oksels door. Zo lijkt het net alsof dit de handen zijn van de geïnterviewde.
De interviewer en geïnterviewde ontmoeten elkaar en stellen zich aan elkaar voor. Vervolgens stelt de interviewer een aantal simpele vragen, bijvoorbeeld over zijn/haar werk, woonplaats, familie of hobby’s . Je kunt er ook voor kiezen om een bekende Nederlander, profvoetballer, Amerikaanse zangers of de president van Amerika te interviewen.
De geïnterviewde geeft antwoord, terwijl de ‘armen’ de gebaren bij de antwoorden maken, zoals een hand geven, een aantal aangeven of met de handen wrijven. Let op dat de gebaren en antwoorden wel overeenkomen! Het is een heel leuk effect als de handen gebaren maakt zoals aan de kin krabben, jeuk hebben of gapen.
Ieder mens heeft emoties, dus ieder personage ook (tenzij je een robot speelt!).
Op de emotiekaart is een overzicht van allerlei soorten emoties te zien. Hier kun je een emotie uitkiezen voor de oefeningen die gaan over emoties. In de volgende oefeningen gaan we aan de slag om deze te spelen.
Opdracht 'Goedemiddag':
Alle leerlingen lopen door de ruimte. Als ze elkaar tegenkomen, geven ze elkaar een hand en zeggen ‘Goedenmiddag!’ Vervolgens gaan ze hier variaties op verzinnen. De leerkracht noemt verschillende situaties:
- De andere persoon is jouw grote idool.
- De andere persoon heb je al 5 jaar niet meer gezien.
- De andere persoon is naar de kapper geweest.
- De andere persoon heeft een koptelefoon op en kan jouw niet horen.
Acteurs en actrices spelen in een film of toneelstuk vaak een personage. Ook in de musical komen veel personages voor.
In een film of toneelstuk kunnen veel verschillende soorten personages voorkomen.
Zo is er vaak een hoofdpersonage en zijn er bijrollen en figuranten, maar ook kunnen personages fantasiefiguren zijn. Zoals elk mens, heeft een personage ook gevoelens, emoties, hobby’s en een familie. Vaak speelt één van deze dingen een rol in het spel of bepaalt het waarom een personage bepaalde dingen doet of zegt. Ga aan de slag met het creëeren van een personage met behulp van de volgende opdrachten:
Oefening 'Dubbelganger':
De leerkracht schrijft voor iedere leerling een briefje met een personage. Iedere leerling moet een ‘dubbelganger’ hebben. De personages moeten dus 2x op een verschillend briefje geschreven worden en verdeelt worden over 2 bakken. Splits de groep in tweëen en laat de groepen uit de verschillende bakken een briefje grabbelen. Groep één begint met spelen en andere groep is publiek. Het publiek raadt wie zijn of haar dubbelganger is.
De speler:
Lees je briefje en bedenk welke manier van praten, lopen en bewegen dit personage heeft. Zoek een plaats in de ruimte en beeld het personage uit. Maak het niet te makkelijk, maar zorg ervoor dat jouw dubbelganger het wel kan raden.
Voorbeelden personages:
Schaatsen - Gitarist - Dief - Bewaker - Héél bang persoon - Dirigent - Schrijver - Baby'tje - Agent - Buschauffeur - Oude opa - Jager - Operazanger - Cameraman - Spion - Diskjockey - Waarzegger - Tandarts - Postbode - Ober - Goochelaar - Schilder - Kapper - Kok - Reus - Ballerina
Lever de briefjes in, grabbel nog een keer en draai de groepen om.
De naam van het woord zegt het al; de toonhoogte is de hoogte van een toon.Bij onze stem bepaalt de snelheid waarmee de zogeheten ‘stemplooien’ open en dichtgaan de toonhoogte.
In een koor wordt vaak meerstemmig gezongen. Zij verdelen de stemmen vaak in de sopranen (hoge, vrouwelijke zangstemmen), alten (lage, vrouwelijke zangstemmen), tenoren (hoge mannelijke zangstemmen) en bassen (lage, mannelijke zangstemmen). Met de volgende oefeningen, kun je werken aan de toonhoogte van je stem.
Om de liedjes verstaanbaar te maken voor het publiek, is het van belang dat je met voldoende volume zingt. Maar ook het duidelijk uitspreken van de songtekst is belangrijk. Voor het vergroten van volume en een duidelijke articulatie zijn de volgende oefeningen geschikt:
Oefening: Luid en duidelijk
Doe alsof je een voetbal het veld in moet gooien. Je brengt je handen omhoog en als je de bal weggooit, zeg je: “Hé!”. Doe de oefening nogmaals, maar zeg nu: “Ho!”.
Ga in de ruimte staan, zover mogelijk van een muur vandaan. Probeer je in te denken dat de ruimte zo groot is als een kerk. Probeer nu een zin uit te spreken die helemaal bij de persoon aan de andere kant van de kerk terrecht moet komen. Maar let op, in een kerk galmt het, dus probeer niet te schreeuwen!
Oefening: Tongbrekers
Lees de volgende zinnen zo duidelijk mogelijk op. Probeer ze steeds sneller uit te spreken, maar pas op dat je niet over je ‘tong breekt’!
- Zeven zwarte zwanen zwommen in de Zuiderzee.
- De kat trapt de krullen van de trap.
- Wie weet waar Willen Wever woont, Willem Wever woont wijd weg.
- Als vliegen achter vliegen vliegen vliegen vliegen vliegensvlug.
- Moeder sneed zeven scheve sneden brood.
- Als jouw tekkel mijn tekkel tackelt,
tackelt mijn tekkel jouw tekkel terug. Ping en Pong speelden pingpong.
- Ping pingpongde de pingpongbal naar Pong en Pong pingpongde de pingpongbal naar Ping.
- Staat vandaag advocaattaart op de kaart?
Nee. Pas in maart staat advocaattaart op de kaart. - Frans zei tegen Frans in het Frans:
"Is Frans in het Frans Frans?"
"Nee", zei Frans tegen Frans in het Frans,
"Frans in het Frans is niet Frans,
Frans in het Frans is François.
Timing is belangrijk om tegelijk te kunnen zingen. Als je niet goed timed, wordt het lied rommelig.
Het woord ‘tempo’ komt uit het Italiaans en betekent ‘tijd’. Het geeft de snelheid waarop de muziek wordt afgespeeld aan. Dit wordt vaak aangegeven met het aantal slagen of beats per minuut. Hiphopmuziek heeft vaak een tempo tussen de 85 en 120 beats per minuut, terwijl dit bij housemuziek tussen de 110 en 140 ligt. Dat is dus lekker snel om op te kunnen dansen.
Het ritme heeft veel te maken met het tempo, maar is net iets anders. Een drummer tikt een ritme. Het is de regelmaat waarmee de tikken zich herhalen. Als muziek geen ritme zou hebben, zou je allemaal opeenvolgende tonen hebben die even lang duren. Dat zou héél saai worden.
Oefening: De dirigent arriveert
De klas vormt twee rijen tegenover elkaar, waarbij de leerlingen uit de rij ongeveer een halve meter van elkaar vandaan staan. Eén persoon is de dirigent. In een rustig tempo loopt hij tussen de twee rijen door. Steeds wanneer er links en rechts van hem een leerling staat, klappen de leerlingen een ritme. Zodra de dirigent voorbij is, stoppen de leerlingen met klappen. Hij loopt door tot het einde van de rij tot hij alle leerlingen gepasseerd is (en allen hebben dus een keer een ritme geklapt).
Nu kan de dirigent het tempo bepalen. Als hij sneller voorbij loopt, beginnen de leerlingen sneller te klappen. Als hij langzamer voorbij loopt, beginnen de leerlingen langzamer te klappen. Let erop dat je als dirigent niet té snel loopt; de leerlingen moeten het tempo wel kunnen volgen. Als de dirigent een aantal keer heen en weer is gelopen, wordt er een andere dirigent uitgekozen.
Jouw lichaam is je instrument bij het zingen. Een belangrijk onderdeel hiervan zijn de stembanden. De stembanden zijn twee spieren die in het strottenhoofd in de hals liggen. Hoe langer de stembanden zijn, hoe lager de zangstem klinkt. Dat mannen langere stembanden hebben, verklaart dan ook waarom zij een lagere stem hebben. Zoals een gitaar een klankkast heeft om het geluid te versterken, zo hebben wij dat ook. Bij ons is dat het lichaam. Een juiste houding is daarom van groot belang bij het zingen. De volgende oefening helpt hierbij:
Warming-up
1. Zet beide voeten stevig tegen elkaar op de grond en probeer een klein beetje te draaien. Je ervaart nu dat je wankel staat. Zet vervolgens je voeten uit elkaar en verdeel je gewicht op beide voeten. Buig je knieën lichtjes om ervoor te zorgen dat ze niet ‘op slot’ staan.
2. Recht je rug en laat je armen losjes langs je lichaam hangen. Stamp een paar keer met beide voeten hard op de grond.
3. Draai rondjes met je heupen, heen en terug. Je armen bewegen mee.
4. Staat iedereen stevig op de grond? Schut dan eerst je handen en armen en vervolgens je benen en voeten los (maar let wel op dat je niet je evenwicht verliest!).
5. Ga in een kring zitten. Sluit je ogen en buig je hoofd voorzichtig naar voren, achteren, links en rechts. Daarna rustig een cirkel draaien met je hoofd. Probeer zoveel mogelijk achter je schouder naar rechts te kijken en vervolgens zoveel mogelijk naar links. Kijk daarna vooruit en probeer met je rechteroor je rechterschouder te raken. Probeer dit ook met de linkerkant.
6. Trek je schouders zo hoog mogelijk op en laat ze weer vallen. Draai je schouders losjes rond, eerst naar voren en dan naar achteren.
7. Beweeg je kaak rustig op en neer en zeg ondertussen: “Jaa jaa jaa”.
8. Nu ga je spelen dat je heel moe bent. Probeer te gapen met je mond wijd open en rek je zoveel mogelijk uit. Maak er een ‘gaap-geluid’ bij: “mwoaaaah”. Houd je hoofd weer rechtop. Maak van je lippen een spitse toet, alsof je iemand gaat kussen en wissel dit af met een brede grijns.
9. Sta weer stevig met beide voeten op de grond. Het zingen kan beginnen!
Rolbiografie
In SELFIE de musical gaan jullie zélf het verhaal en dus ook de personages verzinnen. De rolbiografie helpt je bij het creëren van de personages. Door zoveel mogelijk vragen in te vullen, helpt het je na te denken over wie jouw personage is. Misschien is niet alle informatie uiteindelijk relevant, maar dat is niet erg. Je hebt in ieder geval een goed beeld van jouw rol.
TIP: Gebruik je fantasie! Als je op sommige vragen het antwoord niet weet vul je ‘weet ik niet’ in.
Naam: ………………………………………………………………
Naam Personage: …………………………………………………
Wie ben ik?
Hoe oud ben ik?
Uit welk land kom ik?
Welke kleur haar heb ik?
Wat voor soort kleding draag ik?
Draag ik een bril, snor, baard, sieraden, muts of hoed?
Hoe praat ik?
Hoe beweeg ik?
Ben ik rijk, arm of iets daartussen in?
Heb ik verkering? Of ben ik getrouwd?
Zit ik op school? Of heb ik een baan?
Wat zijn mijn hobby’s?
Waar ben ik héél goed in?
Wat zijn mijn goede karaktereigenschappen?
Wat zijn mijn slechte karaktereigenschappen?
Wat wil ik in de voorstelling bereiken?
Je kunt de volgende vragen op verschillende manieren stellen. Bijvoorbeeld alsof je de vraag al voor de tweede keer stelt of alsof je echt nieuwsgierig bent naar het antwoord. Of met een bepaalde emotie in je stem (download hiervoor de emotiekaart).
Je mag de zinnen zelf aanvullen met extra woorden.
1. Wil jij een bosje bloemen van mij kopen?
2. Hoe laat is het?
3. Hoe laat gaan we eten?
4. Moet ik nu al naar huis?
5. Mag ik mijn huisdier mee naar binnen nemen?
6. Hoe lang duurt het nog?
7. Weet jij een leuke mop?
8. Waarom mag ik niet naar de kermis?
9. Zag jij ook een muis lopen?
10. Waar gaan we nu naartoe?
11. Wil je een kop thee of koffie?
12. Hoe heet je ook alweer?
13. Waarom mag zij wel een ijsje en ik niet?
14. Welk boek kan ik het beste kiezen?
15. Wie was die meneer die jij net sprak?
Toi’tjes worden in het theater gebruikt om iemand succes te wensen. Een toi’tje is een klein cadeautje, zoals een gelukspoppetje, met een wens eraan “Ik wens je veel plezier met de voorstelling! Je hebt hard gerepeteerd, dus dat zal vast goedkomen!”) En pas op: het woord ‘succes’ brengt ongeluk volgens bijgelovige theatermakers.
Het is een leuk idee om toi’tjes te maken en op een toi’tjestafel neer te leggen. Of laat iedere leerling voor 1 of 2 klasgenoten een toi’tje knutselen. Iedereen kan dan voorafgaand aan de musical zijn of haar toi’tje ophalen.
Het moment van de musical komt eraan. Spannend! Misschien ben je een beetje zenuwachtig. In dat geval helpen de volgende tips:
- Bedenk je allereerst dat gezonde zenuwen erbij horen. Ze zijn zelfs nodig om geconcentreert te zijn.
- De grootste acteurs en acrtices hebben er last van! Denk aan een plek waar je graag komt, zoals het strand, de tuin, het bos of het sportveld.
- Noem jouw tekst op, terwijl jij (of jouw personage) op die plek staat.
- Oefen met je vader of moeder. Zo weet je zeker dat je je tekst straks goed kent.
- Zet je favoriete muziek op, doe je ogen dicht en beeld jezelf in dat je staat te stralen op het podium.
Naar rekwisieten kun je zelf op zoek gaan. Als het echter moeilijk is om sommige rekwisieten te vinden, is het een leuk effect om deze na te maken van karton of andere knutselmaterialen.
Een rekwisiet kan ook ‘tot de verbeelding spreken’. Als er bijvoorbeeld een auto in de musical voorkomt, is het een uniek effect om alleen een stuur en een paar stoelen te gebruiken. Het publiek zal meteen begrijpen dat de personages in een auto zitten.
Kostuumtips:
Een mooi kostuum maakt het personage nog meer af. Als de leerlingen de rolbiografie hebt ingevuld, heb je waarschijnlijk ook bedacht welke jouw personage draagt.
Beantwoord de volgende vragen om een nóg beter beeld te krijgen van je kostuum:
- Welke kleuren draagt het personage?
- Hou oud is het personage?
- Uit welke tijd komt het personage?
- Gaat het personage graag ‘met de mode mee’ of juist niet? Is het personage rijk of juist heel arm?
- Draagt het personage een uniform?
- Draagt het personage een hoed, een snor, een boa, een tas of sieraden?
Ga vervolgens op zoek naar passende kleding en eventueel accessoires bij je vader, moeder, opa, oma, tante of oom. In de verkleedkist, bij de kringloopwinkel, bij een kostuumverhuurbedrijf of bij de plaatselijke toneelvereniging.
Scènes oefenen:
Begin het oefenen van de scènes met de scripts bij de hand. Zo kun je de tekst leren kennen en spelen met verschillende intonaties. Bedenk welke emotie bij de tekst hoort (blij, bang, boos, verdrietig, teleurgesteld). Geef een cijfer tussen de 1 en 10. Bij 1 speel je de emotie heel klein en bij 10 speel je de emotie groot en overdreven. Probeer verschillende manieren van spelen uit.
Verder kun je oefenen met:
- Het heel zacht en ingetogen uitspreken van de tekst
- Hard en duidelijker spreken
- De tekst zo langzaam mogelijk uitspreken
- Gebaren met je handen bij de tekst gebruiken.
Oefen de tekst thuis en markeer je eigen tekst met een gele marker-stift.
Tip: Het is óók belangrijk dat je weet wannéér je de tekst uit moet spreken. Daarom moet je ook de tekst van de speler vóór jou kennen. Help elkaar hierbij!
Toneeloefeningen: Deze twee toneeloefeningen (‘goedenmiddag’ en ‘een wandeling’) zorgen ervoor dat de leerlingen leren improviseren.
Goedemiddag: Alle leerlingen lopen door de ruimte. Als ze elkaar tegenkomen, geven ze elkaar een hand en zeggen ‘Goedenmiddag!’
Vervolgens gaan ze hier variaties op maken. De leerkracht noemt verschillende situaties:
- De andere persoon is jouw grote idool.
- De andere persoon heb je al 5 jaar niet meer gezien.
- De andere persoon is naar de kapper geweest.
- De andere persoon heeft een koptelefoon op en kan jou niet horen.
Een wandeling: Alle leerlingen lopen door de ruimte. De leerkracht noemt vervolgens verschillende plaatsen waarop de kinderen gaan lopen: op de maan, in een moeras, met je tenen in de koude zee, in de woestijn en op een springkussen. Als de leerkracht in zijn handen klapt loopt elke leerling weer normaal.
Houding is belangrijk bij het zingen. Buig eerst even de knieën, zodat ze niet ‘op slot’ staan. Ze moeten als het ware met een touwtje aan het plafond vastzitten.
met lipoefeningen: zing Brrrr. Brrrr. Brrrr. Ga vervolgens over in het neuriën van nnnnaaaannnnaaaa. Eerst hoog en steeds lager.
Doe dan een oefening voor de buikademhaling: adem in en zeg: Hé! Hó! Há! Doe deze oefening een paar keer. Eindig de stemoefening met de zogenaamde ‘tongbrekers’:
- Zeven zwarte zwanen zwommen in de Zuiderzee.
- De kat trapt de krullen van de trap.
- Wie weet waar Willen Wever woont, Willem Wever woont wijd weg.
- Als vliegen achter vliegen vliegen vliegen vliegen vliegensvlug.
Download de handige PDF voor 7 tips & tricks om de laatste voorbereidingen op de musical te treffen. Onmisbaar voor een goed georganiseerde musical!
Duurzaamheid is hartstikke belangrijk. Ook bij het maken van een musical kunnen duurzame of minder duurzame keuzes worden gemaakt. Omdat JINGO denkt dat het óók spannend en leuk kan zijn om over duurzaamheid na te denken, beschrijven wij hieronder een aantal groene tips:
Tip 1: Maak decors van grote fietsdozen die bij de rijwielhandelaar (gratis) verkrijgbaar zijn.
Tip 2: Laat kostuums niet speciaal en voor één voorstelling maken, maar zoek items op zolder bij familie, bij de kringloopwinkel of leen kostuums bij de plaatselijke toneelvereniging.
Tip 3: Knutsel rekwisieten van kartonnen dozen. Zo krijgen deze een ‘tweede leven’ en heeft geeft een leuk effect dat tot de verbeelding spreekt.
Tip 4: Bewaar decors voor volgend jaar om opnieuw te beschilderen en beplakken.
Tip 5: Beschilder decors met acrylverf.
Tip 6: Maak kostuums van oude kledingstukken, die anders toch worden weggegooid.
Tip 7: Print uitnodigingen en toegangskaarten op ecologisch papier.
Tip 8: Bied bij de borrel na afloop van de musical Fair Trade koffie, thee, sap en wijn aan met eventueel Fair Trade koekjes en snacks (www.fairtrade.nl).
Heeft jouw school meer duurzame tips? Mail ze dan naar: [email protected].
Hi iedereen!
Mijn naam is Julia. In deze weblog hou ik je graag op de hoogte van leuke weetjes, JINGO nieuws en vele tips&tricks! Ik zie uit naar je reactie!
Categorieën
Alles
Decors
Duurzaamheid
Filmpjes
Kostuums
Rekwisieten
Rollen
Tips & Tricks
Toneeloefeningen
Wist Je Dat?
Zangoefeningen